Ruim 130 jaar na plaatsing van het instrument uit St. Elisabethsdal in Roggel was er nogal wat veranderd in de R.K. liturgie en derhalve ook in de functie van het orgel.
In de tijd dat het aan Le Picard toegeschreven binnenwerk werd geplaatst, bloeide de “alternatimpraktijk”, d.w.z. dat de Gregoriaanse koorzang werd afgewisseld met orgelspel. Van volkszang was al helemaal geen sprake. Zo klonk bijv. in het Kyrie en het Gloria bij het ene vers het koor en bij het volgende het orgel. De tekst moest dan wel hardop worden voorgelezen.
Er zijn aanwijzingen dat in sommige streken, zoals in de omgeving van Luik, de door het koor gezongen verzen met een zacht register van het orgel werden begeleid. Deze praktijk blijft in gebruik tot in het begin van de 20e eeuw.
In het laatste kwart van de 19e eeuw veranderde de functie van het orgel in de liturgie onder invloed van het “Caecilianisme”, de grote kerkmuzikale beweging die in het Duitse Regensburg ontstond. Het instrument verloor steeds meer zijn zelfstandige rol en diende meer en meer ter begeleiding van de zang, maar mocht de zang niet onderdrukken.
Dit voorschrift en de zich wijzigende smaak verklaren de vervanging van de klankverhelderende registers door de meer romantisch klinkende strijkers, in 1870 de Viola diGamba en in 1912 de Salcionaal
De dienende functie van het orgel werd van officële kerkelijke zijde bekrachtigd toen Paus Pius X in 1903 zijn Encycliek “Tra sollecitudine”, beter bekend als het “Motu proprio”, uitvaardigde. Door de verandering van het koorrepertoire, waarop meer en meer werken in de geest van het Caecilianisme verschenen, konden instrumenten als dat van de Roggel steeds minder voldoen aan de “eischen des tijds”. Het minimum, waarover een organist eigenlijk diende te beschikken, was twee klavieren en liefst nog een vrij pedaal.
Het oude orgel van de Petruskerk bezat niet alleen slechts één klavier, maar stond daarnaast visueel en akoestisch zeer ongunstig opgesteld. Het was dus niet verwonderlijk, dat men aan vervanging dacht. Niet de hoge historische en artistieke waarde telde, maar de gebruiksmogelijkheden in de toenmalige liturgie.
Opmerkelijk in deze context is, dat eerder in hetzelfde jaar het in Heythuysen opgestelde rugpositief van het voormalige orgel van St. Elisabethsdal was vervangen door een nieuw instrument van Verschueren.